Wanneer je als Officier van Justitie een onderzoek leidt naar de mogelijke betrokkenheid van een verdachte bij faillissementsfraude en je benadert daarbij, niet gehinderd door het besef van de impact die dat op de zakelijke belangen van die verdachte heeft, de cliënten van die verdachte,  dan kun je, ook wanneer je die cliënten op het hart drukt dat zij wettelijk verplicht zijn geheimhouding te bewaren over het feit dat zij zijn gehoord, zeker wanneer die cliënten ondernemers zijn en het een actie van de belastingdienst en de Fiod betreft, verwachten dat die cliënten toch de betreffende verdachte zullen benaderen.

Meestal om die verdachten van het gebeurde op de hoogte te brengen en solidariteit te betuigen, vaak ook uit een soort van eerlijk erkende bezorgdheid. Een enkele keer ook om, vanuit een al dan niet voorgewende morele verontwaardiging, de relatie te beëindigen.

Je kunt dan als Officier van Justitie verwachten dat een strafvervolging voor die verdachte niet als een verrassing komt.

Als dan ook de interne beleidsplannen van de belastingdienst voor de aanpak van aanbieders van de door die verdachte aangeboden en door de Europeese rechter als legaal en voor de Europese markt zelfs wenselijk geachte diensten en producten, bij die verdachte en uiteraard ook bij de Officier van Justitie al in 2009 bekend zijn en in die beleidsstukken te lezen is dat naast de fiscale aanpak van de betreffende aanbieders, ook het bestuurlijk (lees de Nederlandse bank en haar AFM) en het strafrechtelijk instrumentarium moet worden benut. Dan hoor je als Officier van Justitie te begrijpen dat de betreffende verdachte een strafrechtelijk onderzoek verwacht.

Wanneer vervolgens in een fiscale procedure van die verdachte tegen de belastingdienst, de behandelende belastinginspecteur in een van de geschriften aan de rechtbank meldt dat tegen de betreffende belastingplichtige ic de verdachte een strafrechtelijk onderzoek wegens faillissementsfraude loopt en er worden in het woonland van de betreffende verdachte vragen aan die verdachte gesteld namens de Nederlandse Officier van Justitie, dan weet je als Officier van Justitie dat de verdachte op zijn aanhouding zit te wachten.

Wanneer dan de advocaat van de betreffende verdachte contact met je op neemt om, ter voorkoming van een onverhoedse aanhouding in Nederland mee te delen dat de betreffende verdachte het plan heeft zeer binnenkort naar Nederland te komen en dat de verdachte graag bereid is om zich alsdan aldaar voor verhoor te melden en, indien de Officier dat noodzakelijk acht, zichzelf aan te laten aanhouden, dan kun je dat als Officier, ondanks een aantal rappellen van die advocaat eenvoudig negeren.

Je kunt er als Officier van Justitie dan zelfs voor kiezen een interne spoedprocedure in gang te zetten om de betreffende verdachte, nog voor hij naar Nederland vertrekt in zijn woonland aan te laten houden teneinde om zijn uitlevering te vragen.

Dat kun je als officier van Justitie allemaal doen, zelfs als je weet dat die verdachte tenminste eens in de 4 maanden maar meestal vaker naar Nederland komt, zelfs valt niet uit te sluiten dat er voor de betreffende Officier van Justitie legitieme redenen zijn om dat dan op die manier te doen.

Wanneer je bij dat uitleveringsverzoek dan echter aanvoert dat je vreest dat de betreffende verdachte, een 63 jarige verdachte die zich nog nooit op enigerlei wijze op wat voor een manier dan ook aan de macht van justitiële autoriteiten of procedures heeft proberen te onttrekken, zal vluchten dan voorzie je daarmee de rechterlijke autoriteiten in het land waaraan je dat verzoek doet van informatie die kennelijk niet overeenkomt met de feiten.

Wanneer je opzettelijk in strijd met de waarheid iets beweerd ten overstaan van de rechtelijke autoriteiten van een land waar Nederland een verdrag mee heeft, dan geef je er blijk van de rechterlijke autoriteiten in dat andere land kennelijk te minachten.

Het opzettelijk en in strijd met de waarheid afleggen van een verklaring ten overstaan van de rechtelijk autoriteiten van een staat waarmee Nederland een verdrag heeft is een ernstige zaak. Dit schaadt het vertrouwen dat die andere staat in de Nederlandse autoriteiten moet kunnen hebben en het schaadt het vertrouwen dat Nederlandse burgers in het Openbaar Ministerie moeten kunnen hebben.

Zeker wanneer de betreffende Officier van Justitie met regelmaat als persofficier en daarmee als gezicht van het Openbaar Ministerie naar buiten treedt wordt het opportuun dat de betreffende Officier van Jusititie zich op haar functioneren beraadt.